Artikel voor de themanummers -Het leven in Helmond vanaf het midden van de negentiende eeuw-
September 2015 In samenwerking met Uitgeverij Optima & Heemkundekring Helmont.
Voorgeschiedenis: Vlaanderen tussen 1835 en 1850
Bijna direct na de scheiding in 1830 tussen Nederland en België ging in
Vlaanderen het afzetgebied voor katoenstoffen in de Nederlandse
kolonies Oost- en West-Indië verloren en daarenboven kwam nog de
invoer van goedkope Engelse garens en de daling van de handel met
Frankrijk, waardoor duizenden hun broodwin-ning verloren. De periode
van ‘Arm Vlaanderen’ was begonnen, met het verval van de
textielnijverheid, de aardappelcrisis van 1845-1849, de mislukte graan-
en roggeoogst van 1846 en de tyfus en cholera-epidemie in 1847-1849.
Vanuit verpauperd Vlaanderen emigreerden er omstreeks 1850
honderdduizenden naar Frank-rijk, de Verenigde Staten van Amerika, Canada, Argentinië en Nederland. Onder hen
bevonden zich talrijke katoenbewerkers uit onder andere Aalst, Brussel, Gent en Lier die ook naar het buitenland
vertrokken, onder meer naar de Noord-Franse industriesteden Rijsel (Lille) Roubaix en Valenciennes en naar de
'Hollandsche' textielplaatsen Deventer, Haarlem, Helmond, Kralingen (bij Rotterdam), Leiden en Weesp.
Illustratief is een artikel in het 'Brusselsch dagblad l' Emancipation' van 'dingsdag 8 maart 1836' over de 'Gentsche
katoenfabrijken' waaruit bleek dat van augustus 1830 tot 1 maart 1836 vijftien Gentse katoenspin-nerijen, die gezamenlijk
69.234 spillen in beweging hadden, vernietigd of naar Noord-Nederland verplaatst waren: Onder deze fabrijken was die
van de Heeren Poelman, de zoon en Fervaiche, waarin 13.500 spillen in beweging werden gehouden, de aanzienlijkste.
Lees het hele artikel...
Artikel uit LiNiAal 2015 nr2 te Nieuwerkerken (B)
juni 2015, Door Leo Bombeeck, Deel 1
Tijdens, én nog na de Spaanse tijd [1], waren er in tal van Vlaamse gemeenten
afspanningen, herbergen, hoeven, hofsteden, hostelrijen, huissteden, kastelen,
pachthoven, tapperijen, taveernen, wijnhuizen en andere drinkgelegenheden
genoemd naar de toen- en voormalige Spaanse heersers en machthebbers, zo ook
in de stad Aalst met haar praterijen Mijlbeek, Nieuwerkerken en Schaarbeek. In de
mededelingen van LiNiAal jaargang XXXVII nr. 2, juni 2014, blz. 41, werden twee
van zulke locaties met een Spaanse achtergrond vermeld, namelijk de herbergen:
(1) ’t Spagnaers kasteel tot Sint Jobs (geleghen binnen de praterije
Schaerbeke) en (2) den Spaignaert uit de Aalsterse Korte Zoutstraat die we
hierna, samen met anderen uit de omgeving, eens nader zullen bekijken. Aloude
oorden, volksplaatsen, somtijds geheel verlaten (vaguen erfve), waar eens mensen
gewoond, geleefd en gewerkt hadden. Meerdere van deze -voor ons onbekende
bewoners- hebben we een naam kunnen geven en sporen van de nu allang
vergeten vroegere 'plekken' konden we nog tot het midden van de 20ste eeuw
terugvinden, maar zullen inmiddels grotendeels zijn verdwenen… [2]
In het Aalsterse waren blijkbaar de buitenlandse koningshuizen populair, want in
het oude stads-centrum, in het Rozemarijnstraatje, troffen we in september 1730
ook een particulier huis genaamd den Coninck van Denemarcken aan!
Lees Deel1 >>> Lees Deel2
Verdwenen Spaanse en andere ‘plekken’ in Aalst en omgeving
Aalst in 1651
De bijna vergeten stampmolen in de Aalsterse Lange Ridderstraat
Een beschrijving in historisch opzicht
Artikel uit 2009 verschenen “Denderstam (2010)” en “Molenecho’s”, door Leo Bombeeck.
Nabij het vroegere stadscentrum van AALST, in het noordwesten, waar het in oude tijden de Catte werd genoemd,
lag op de hoek van de Lange Ridderstraat met de Korte Ridderstraat al vanaf 1672, en misschien zelfs vroeger,
een oliestampkot ofwel een oliepaardenmolen. Deze oude rosmeulen had mijn belangstelling gewekt tijdens
genealogische opzoekingen, omdat eens een ver familielid RECHTOVER het stampkot in de Lange Ridderstraat
gewoond had. Mogelijk was deze stampmolen gedeeltelijk van steen, daar het ook een oliemolen was (?). Op de
kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden van graaf De Ferraris, die vanaf 1771 tot 1778 werd vervaardigd,
zien we door de dichte agglomeratie van de huizenblokken in het stadscentrum van 'AELST ou ALOST' geen
oliestampkot of de resten daarvan meer. Trouwens het stampkot ging volgens de geschiedschrijvers al in
september 1772 in vlammen op, maar is daarna toch weer heropgebouwd, want in september 1785 treffen we ene
Sieur De Winter als eigenaar van ′het stampkot′ in de Lange Ridderstraat aan!
Lees het hele artikel...
TWEE AALSTERSE MANNEN VAN STAND…
Monnik Jacobus Blondeel keldermeester én laatste prior van de abdij van Egmond
en zijn neef geneesheer Jacob Blondeel chirurgijn te Leiden en ’s-Gravenhage
Gepubliceerd in 2011 in het blad de Denderstram.
Door Leo Bombeeck
Bij het verzamelen van gegevens over de vele honderden Vlaamse textielbewerkers,
die na de val van Antwerpen in 1585 naar Leiden in Holland emigreren, stuitte ik op
de plaatsnaam AELST en de familienaam BLONDEEL. Deze namen hadden mijn
belangstelling gewekt, omdat ze ook in onze genealogie van de familie Bombeeck
voorkomen. Dus speurden we nog wat dieper in de geschiedenis en ontdekten te
Leiden in de 16deeeuw een monnik én een chirurgijn met de naam Blondeel,
waarvan bleek dat hun bakermat in Vlaanderen (= het tegenwoordige België) moet
worden gezocht (zie verder).
De naam AELST voorkomend in het Regionaal Archief van Leiden
In de periode tussen 1550 en 1945 telden we de naam (VAN) AELST als plaatsnaam
en/of familienaam in het Leids archief liefst 540 maal. Bijvoorbeeld: te Leiden, nu
gelegen in de Nederlandse provincie Zuid-Holland, gingen op zaterdag 16 september
van het jaar 1600 bij de waelsche kercke in ondertrouw schoenmaker Jan
Bartholomeesz en Maycken Mormentijns.
Lees het hele artikel...
Inleiding
Voorliggend artikel, dat een aanvang neemt in de Frans-Bataafse tijd (1795-1813), is eigenlijk ontstaan na een zuiver
genealogisch onderzoek naar uit het oog verloren leden van het geslacht Bombeeck, met als bakermat de stad Aalst,
gelegen aan de rivier de Dender in de Belgische provincie Oost-Vlaanderen.
Zo vonden we in het Stadsarchief van Breda, tijdens opzoekingen in kerkelijkeregisters, poorterboeken, borgbrieven,
volkstellingen en patentregisters, de registratie van Petrus J. Bombeeck, zoon van Joannes Baptista Bombeeck en
Petronella Janssens. Alleen zijn doop in de oude Sint-Martinuskerk van Aalst op 2 oktober 1766 was ons bekend,
maar we hadden van hem in het ′Denderstadje′ geen trouwerij en ook geen begrafenis gevonden. In de Nederlandse
provincie Noord-Brabant te Breda werd hij op maandag 8 mei 1797 als Petrus Bombeeck geboortig van Aelst,
Vlaenderen én als ′borgbriefbegunstigde′ genoteerd. Borg stond Adriaan Verkaar, een hoedenmakersbaas uit de
Ginnekenstraat.
Nog in diezelfde meimaand trouwde Petrus (Jean) Bombeeck voor de Schepenen van de stad Breda met de
plaatselijke Johanna Konings († Breda, Veemarkt, 25 februari 1820, 46 jaar oud) dochter van Willem Konings (ex
Winterswijk) en Catharina Witte (ex Breda).
Deel 1
Door Leo Bombeeck
EEN ONFORTUINLIJKE TAK ONZER AALSTERSE FAMILIE…
Waaronder het huisgezin van wever Jan Bombeeck (ᵒ 1858 - † 1940)
bijgenaamd de Gentenaar en diens vrouw rondleurster
Maria Clementia Plas (ᵒ 1863 - † 1937)
alias Mance Plas
DEEL I
INLEIDING
Tijdens het doorzoeken van een aantal gedigitaliseerde kranten uit de regio Aalst, aan het einde van de 19de eeuw en
het begin van de 20ste eeuw, kwamen we heel wat aan de weet van de daar toen levende families Bombeeck. Deze
Aalsterse nieuwsbladen leverden ook een schat aan informatie op over de plaatselijke toestanden en gebeurtenissen in
het oude industriestadje Aalst zelf, waarvan we echter de berichtgeving – zoals we verderop zullen zien – wel met de
nodige voorzichtigheid moeten benaderen. Verder willen we uitdrukkelijk beklemtonen dat we in dit artikel uitsluitend
gebruik hebben gemaakt van feitenmateriaal uit openbare bronnen en uit de archieven van kranten, waarbij we vooral
hebben gezocht naar afstammelingen van onze Aalsterse stamvader Bartholomeus ofte Martinus Bombeeck. Deze
Bertel ofte Merten Bombeke ging in de Martinuskerk van Aalst op 18 oktober 1720, ten overstaan van de toenmalige
onderpastoor R.D. Joannes Josephus Lorent – die één jaar later pastoor van het Begijnhof (′Rector Begginasij′) zou
worden – een echtverbintenis aan met de 22-jarige Maria Aldegonde Dhaene. Zij was een dochter van winkelier
Joannes Dhaene en Antonia Verstelt die in de Lange Zoutstraat nabij het Sluierstraatje een ′goed geklandeerden
lijnwaadwinkel′ (reeds in 1711 geprezen op 5.000 frank!) openhielden en waarvan zoon Martinus Franciscus bij de
minderbroeders-kapucijnen was ingetreden in april 1724 als broeder Martinus III van Aalst († Antwerpen, 1 juni 1744, 41
jaar oud).
EEN NAVRANTE GESCHIEDENIS UIT DE NEGENTIENDE EEUW...
Toegevoegd Deel2
gepubliceerd in LiNiAal december 2016
Tijds- en plaatselijke omstandigheden
De stad Aalst evolueerde ten tijde van de geboorte van Felix Franciscus van een landbouwmaatschappij naar een
industriestad. Tussen zijn geboortejaar 1853 en 1869 groeide het aantal inwoners van 17.493 naar 21.107, ondanks de
cholera-slachtoffers van 1866. Na de ingebruiknames van de eerste stoommolens rond 1830 vestigden brouwerijen,
garen- en katoenfabrieken, leerlooierijen, olieslagerijen, steenovens, stokerijen, tabaksfabrieken en zeep- en
zoutziederijen zich in de stad. Vanaf 1855/56 konden deze bedrijven gebruik maken van spoorwegverbindingen vanuit
Aalst naar Dendermonde, naar Ninove-Geraardsbergen-Lessen-Ath en van de spoorlijn Brussel-Aalst-Gent. Ook
binnenscheepvaart tussen Aalst en Rotterdam werd mogelijk, door uitbaggeren en kanalisatie van de Dender. Door de
aanleg van een kanaal tussen de Denderstreek en het Henegouwse industriebekken werden massagoederen en vooral
steenkolen nu over de rivier aangevoerd. De Dender werd de belangrijkste handelsweg van de stad. Langs de spoorlijn
en de Dender nam het aantal ondernemingen gestaag toe.
Een Aalsters kinderrijk gezin op het einde der negentiende en
het begin der twintigste eeuw.
Artikel, Deel 1
Door Leo Bombeeck
De molenaars van het stampkot op de Kat
Helmondse familienamen oorspronkelijk uit België
Artikel uit Eindhovens Dagblad
05-09-2008
HELMOND - Leo Bombeecks vrouw volgde speciaal voor zijn schrijfsels
een inbindcursus.
Inmiddels is Bombeeck (61) uit Helmond al klaar met zijn derde boek.
In het vijftig pagina's tellende boekwerk vertelt Bombeeck de geschiedenis
van bekende en minder bekende Helmondse familienamen, die door de
katoenbewerking vanuit het Belgische Gent naar Helmond zijn gekomen. Dat verklaart waarom veel stambomen van
Helmondse familienamen terug gaan tot in België.
Lees het hele artikel...
Tijdens genealogische opzoekingen stootte Leo Bombeeck uit in het Noord-Brabantse Helmond (zowat 15 km ten noord- oosten van
Eindhoven) op een (in de tijd) ver familielid dat in Aalst in de Lange Ridderstraat rechtover ‘het stampkot’ woonde. Zijn interesse voor die
oude rosmolen was gewekt. Ook voor ons, Aalstenaars, is dat zo goed als vergeten stampkot intrigerend. Hieronder daarom een neerslag
van de opzoekingen Van Leo Bombeeck.
Op de hoek van de Lange Ridderstraat met de Korte Ridderstraat lag al vanaf 1672, en misschien zelfs vroeger, een oliestampkot: een
slagmolen, die dus niet maalt, maar grondstoffen fijnstampt. Buskruit bij voorbeeld werd zo tot ‘poer’ verbrijzeld. Ook specerijen konden er
fijngestampt worden en men kon met een slagmolen de olie uit zaden slaan.
Een stampkot kon een windmolen of watermolen zijn, maar heel dikwijls waren het een of meerdere paarden, die door toertjes te maken
de mechaniek in beweging brachten. Echte paardenmolens dus. Zo ook onze 17
de
en 18
de
-eeuwse rosmeulen in de Ridderstraten. De
Korte Ridderstraat verdween enkele jaren voor WO I door de afbraak van het huizenblok waar nu het Vredeplein is. We gaan ervan uit dat
de andere hoek, nu café Vredeplein, niet tot de Korte Ridderstraat behoorde....
Lees meer....
Bewerkt door de heer Jan Louies voor de V.V.K.A. uit Aalst (België).
Voorjaar 2020
Artikelen
Beschrijving / geschiedenis
De benaming Boembekemolen komt voort uit de molenaarsfamilie Boembeke die hier actief was. "Maeler" (molenaar)
"matthijs van der boenbeke(n)" betaalde in 1396 de som van 8 schellingen als buitenpoorter van Geraardsbergen te
"mighelbeke bij sotteghem". Dat wijst op het bestaan van de Boembekemolen voor 1400! Rond 1640 was Gillis
Boembeke fs. Arents de molenaar.
De Boembekemolen werd in 1544 als eigendom van graaf Lamoraal
van Egmont die de molen voor 9 mud koren per jaar verpachtte aan
Jan vanden Broeck. In 1571 verpachtte de graaf van Egmont de molen
voor 181 ponden parisis per jaar aan Joost van den Broeck.
Blijkens een adverntentie in de "Gazette van Gend" van 21 en 28 april
1791 werd de molen "te Bombeke" binnen de parochie Michelbeke
in het Land van Aalst verpacht, "zijnde een vermaarde maalderij,
competerende aan de heer van Michelbeke en nog tot 6 juni 1792
gebruikt door Jan Baptiste de Smet. Inlichtingen bij de heren de Pape
en Roosens, griffier en baljuw van Michelbeke, wonende in
Sint-Maria-Oudenhove".
Pas in de nasleep van de Franse Revolutie kwam de Boembekemolen,
net als zovele andere kerkelijke en adellijke eigendommen, in particulier
bezit terecht.
De geschiedenis van de Boembekemolen...
Boembekemolen voor restautratie...
Vlamingen bij de Vlisco te Helmond